De voortdurende tragiek van Kostas Lamprou
Foto's: NOS

FYI.

This story is over 5 years old.

Sport

De voortdurende tragiek van Kostas Lamprou

Elke week schrijft Martijn Neggers een sportcolumn voor VICE Sports over het theater achter het Nederlands voetbal. Neggers staat erbij en kijkt ernaar.

Als ik een paar nachten slecht geslapen heb en de koffie is op in huis, denk ik wel eens aan het leven van Kostas Lamprou. De keeper die ooit als dertienjarig mannetje verhuisde van Athene naar Amsterdam – om daar binnen een jaar weer buiten te staan. Pech en teleurstelling kleven als een schaduw aan zijn hielen. Ajax, Feyenoord, Excelsior – bij allemaal zat hij op de bank, met een veel te hoog rugnummer om je nog lekker bij te voelen. Als hij eens mocht spelen, omdat Erwin Mulder bijvoorbeeld een blessure had, werd hij in alle televisieprogramma’s uitgelachen omdat ie te klein was, te onzeker en altijd zo druilerig kijkt.

Advertentie

Kostas Lamprou is een speler waar je als neutrale kijker van denkt: ach, jongen toch, laat je toch niet zo op de huid zitten en stop er toch mee. Begin een winkeltje in stropdassen of een bedrijfje dat laminaatvloeren legt. Ga desnoods gewoon lekker kleding verkopen bij een H&M, maar doe jezelf dit in hemelsnaam niet meer aan. Twee seizoenen geleden begon Kostas met een rode kaart tegen PSV. Vorig seizoen verdiende Kostas in de eerste vijf weken slechts twee luttele punten met Willem II, en dit jaar kwam Vitesse op bezoek, meteen in het eerste weekend weer.

Arno Vermeulen somt aan het eind van de wedstrijd de feiten gortdroog op: een goal van Van Wolfwinkel, een blunder van Lamprou. Alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Sterker nog, het ís de normaalste zaak van de wereld. En dan kun je als keeper van één meter achtenzeventig maar één ding doen: proberen te blijven lachen als je voor de camera moet en er een grote witte NOS-microfoon onder je neus geduwd wordt.

“Ja, ik werd verrast, en ja… Dan ehh… Ja, dan ga ik lekker de fout in… En dan… Ja, dan zie ik het balletje, zo, lekker over de doellijn gaan. Ja… Dat was niet best.”

Kostas probeert met de microfoon onder zijn neus zijn toon lichtvoetig te houden. Hij probeert er nog een soort van grapje van te maken, door erover te praten alsof hij in het café staat en vertelt hoe hij per ongeluk in een hondendrol ging staan. “Ik ga lekker de fout in .” Ik spoel een paar keer terug en laat het hem nog een aantal keer zeggen, met een glimlach: “Ik ga lekker de fout in.” Maar iets klopt er niet. Ik zet Kostas op pauze en kijk naar hem. Minutenlang.

Advertentie

Pas als je het beeld op pauze zet tijdens het interview, valt het echt op: zijn hangende schouders, zijn hangende oogleden, zijn hangende wenkbrauwen. Het enige wat moedig omhooggehouden wordt, zijn zijn mondhoeken. Als je ter hoogte van zijn mond een stukje plakband over het scherm plakt, kijk je naar iemand die net te horen heeft gekregen dat zijn huis is ingestort, door een lekkage. Of naar iemand die net hoort dat Aart Staartjes zijn biologische vader is. Of, in dit geval, iemand die net vier doelpunten door zijn handen heeft zien glijden en van de perschef te horen heeft gekregen dat hij er beter maar zo ontspannen mogelijk mee om kan gaan.

Ik vraag me weleens af hoe Kostas thuiskomt, na zo’n werkdag. Zou hij zijn auto net twee huizen verderop parkeren, zodat zijn gezin nog niet ziet dat hij thuis is? Dat hij heel stilletjes de sleutel in zijn voordeur steekt en stiekem de trap op gaat, in de richting van de slaapkamer, om daar nog een uurtje te piekeren? Of slaat hij met zijn voordeur, schreeuwt naar zijn kinderen dat ze naar bed moeten, om dan midden in de keuken onbedaarlijk te huilen – zo hard dat zijn vrouw ook niet meer precies weet hoe ze nou moet reageren?

Misschien gaat het zo. Maar ik hoop het niet. Ik hoop dat ie thuiskomt, en dat zijn kinderen de wedstrijd niet gezien hebben. Dat zijn vrouw naar hem toekomt, eventjes zijn wang aanraakt en hem een kus geeft.

‘Volgende week kan het weer helemaal anders zijn, lieverd.’

Advertentie

‘Had je het gezien?’

‘Welke van de vier?’ zal ze voorzichtig vragen, terwijl ze zijn tas uit zijn handen pakt. ‘Kom, geef maar. Dat komt morgen wel weer.’

‘Ze waren weer eens allemaal mijn schuld.’

‘Heeft Falkenburg weer lelijk gedaan in de kleedkamer?’

‘Een beetje.’

‘Heb je dit keer gereageerd zoals we afgesproken hadden?’

‘Nee, ik heb toch weer met een bidon naar hem gegooid.’

‘Ach, het is maar werk. Kom, we gaan nog even in de tuin zitten, het is mooi weer.’

Vervolgens zet zij een klassieke plaat op en zet ze een schaaltje olijven op tafel. Hij schenkt, nog altijd met gebogen hoofd, twee glazen wijn in. Samen drinken ze en wachten ze totdat de zon onder gaat. Ze praten niet over voetbal, maar over het nieuwe boek van Arnon Grunberg. Of over de twee koikarpers van de buurman. Ik hoop het zo. Ik hoop dat het zo gaat.

Soms, zoals ik al zei, als ik een paar nachten slecht slaap, zit ik ’s ochtends aan mijn boterham met belegen kaas en denk ik aan Kostas Lamprou. Het helpt hem alleen zo verdomd weinig. Want de volgende keer schieten er gewoon weer drie of vier ballen op een koddige manier door zijn handen en benen heen.

Ik gun het Kostas zo. Die malle kleine Kostas Lamprou, met zijn lachende mond en zijn huilende ogen. Ik gun hem zo graag een winkeltje in stropdassen of laminaatvloeren, ergens in Tilburg-West. Met een auto met een mooi logo erop, en een kantoor waar alles aan zijn bureau vastgeschroefd zit, zodat niets nog uit zijn handen kan glippen. Gewoon, voor de zekerheid.

Mis niets! Like VICE Sports Nederland voor je dagelijkse dosis ijzersterke sportverhalen.